In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
mei 1986
SPECIALISMEN
Ik begon het boek pas een jaar nadat ik het had verworven te lezen, en dan zou het nog eens een halfjaar duren vooraleer ik het uit had. De geschiedenis, als discipline maar welbeschouwd ook als realiteit, lag in die tijd buiten mijn belangstellingssfeer. Ik herinner me zelfs dat ik een beetje teleurgesteld was toen Paul Van Mulders me het boek in oktober 1984 voor mijn verjaardag ten geschenke gaf – het zou nooit in me zijn opgekomen het zelf te kopen. De kaas en de wormen, waar kon dat in godsnaam over gaan?
Rond het vak geschiedenis hing in 1984 in mijn belevingswereld en herinnering nog altijd het muffe waas van veldslagen, data en namen, dat er tussen mijn zesde en achttiende levensjaar vakkundig omheen was gehangen door mijn nog door negentiende-eeuwse romantisch-nationalistische opvattingen gevormde lageresschoolmeesters en door de weinig geïnspireerde – behalve dan mijnheer Frees – middelbareschoolregenten en -licentiaten. De historische feiten en figuren waren in die twaalf jaar nooit echt tot leven gekomen. Geschiedenis was een afgesloten verleden dat nu eenmaal was zoals het was. Zelden of nooit was ik door het geschiedenisonderricht dat ik had genoten doordrongen geraakt van het feit dat elke stap die we vandaag zetten wordt bepaald door een dwingende causaliteit, die van heel ver terug tot in onze tijd haar sporen drukt. Geschiedenis was altijd een vrijblijvend weetjesvak gebleven, ik had nooit het schier existentiële besef ontwikkeld dat ik voor een begrip van alles wat mijn huidige leven bepaalt tot diep in het verleden moest terugkeren.
Eén uitzondering, ik zei het al: mijnheer Frees van de eerste twee jaren middelbaar. Hij leerde ons dat de mens een wolf is voor zijn medemens – homo homini lupus – en dat de geschiedenis een eindeloze opeenvolging is van actie en reactie. Die twee instructies geven mijn bestaan nog altijd richting.
De kaas en de wormen toont hoe het vak geschiedenis ook op een niet-schoolse manier kan worden bedreven. Waar wij altijd de pap opgelepeld hadden gekregen dat het kleine en onbeduidende vanuit het grote, omvattende en gewichtige wordt bepaald (koningen, religies, volksverhuizingen, veldslagen), daar vertrekt Carlo Ginzburg vanuit een klein en onbeduidend gegeven om het grote te vertellen. Il formaggio e i vermi gaat over een zestiende-eeuwse Italiaanse molenaar die er ketterse ideeën op nahoudt: een massa (de kaas) ontstaat uit chaos (de melk) en in die massa duiken wormen op (engelen). Enzovoort, enfin, dit boerse bijgeloof poogde een verklaring te bieden op het bestaan van alles. Het hoeft niet te verbazen dat Domenico Scandella ofte Mennochio, zoals deze molenaar ook werd genoemd, op de brandstapel belandde. Ginzburg bestudeerde de overgeleverde Inquisitie-documenten en schetste op basis daarvan het beeld van een hele epoche in zijn land.
Het boek dat Paul me schonk, hoe interessant ik het ook vond, is voor mij altijd de eerste opstap gebleven naar het inzicht dat ik nooit alles zou kunnen overzien. Nu lijkt dat evident, maar toen ik vijfentwintig was, had ik dat inzicht nog niet. Ik was een verwoede lezer aan het worden en had – onbewust – het idee dat in principe àlles me interesseerde. De kaas en de wormen maakte de wereld veel groter dan ik ooit zou kunnen bevatten. Het boek van Ginzburg was een voorbeeld van een specialisme dat me aantoonde dat er vele specialismen bestonden, en dat ik gedoemd was, wilde ik ooit in iets iets betekenen, mezelf ook op iets zou moeten toespitsen. Om, met andere woorden, mijn tot chaos uitdijende wereld opnieuw kleiner te maken. Om in iets een meester te worden zou ik mijn mateloos wordende hang naar kennis moeten inperken.
Nu weet ik dat ik altijd een dilettant ben gebleven en zal blijven. Van veel iets en van niets alles.
Carlo Ginzburg, De kaas en de wormen (1976)